Gertrud Hofmann, een arts en weduwe met vier kinderen ontving bij haar geloften als oblaat van de benedictinessen in het begijnhof van Brugge de apostolische volmacht om haar hart te volgen en de begijnenbeweging in Duitsland te laten herleven. Gertrud Hofmann stelde zich in contact met de laatste begijnen van Kortrijk en Gent (St. Amandsberg).
In 1985 constateerde zij dat het woord ‘begijn’ in vrijwel alle Duitse archieven en bibliotheken een onbekend begrip geworden was. Hofmann hield zeer veel voordrachten. Inmiddels verschenen er al enige dissertaties en is vastgesteld dat er in 660 Duitse steden archiefdocumenten over begijnen te vinden zijn.
Tijdens het onderzoek ontdekte zij dat er voor de twaalfde-eeuwse begijnenbeweging – binnen de toenmalige samenleving – een zeer brede basis bestond. Die basis nam zienderogen af door de afscheiding van het protestantisme. In de eeuwen daarop volgend versmalde de basis verder door de aangescherpte regels die de begijnen kregen opgelegd. De begijnenbeweging ging steeds meer lijken op een semi-kloosterorde waartoe steeds minder vrouwen zich aangetrokken voelden. De laatste begijnen in Kortrijk en Gent adviseerden Gertrud Hofmann daarom dan ook niet voort te gaan op die weg, maar juist opnieuw de oorspronkelijke brede basis op te zoeken.
De vorm van een oecumenische begijnenbeweging bleek in Duitsland aan te slaan. Er vormden zich al snel vrouwengroepen die voor zichzelf mogelijkheden gingen onderzoeken voor de oprichting van nieuwe begijnenverenigingen.
In 2004 werd de overkoepelende organisatie Dagverband der beginen opgericht. Vanaf 2004 zijn in Duitsland verschillende nieuwe begijnhoven gerealiseerd voor ongeveer 500 vrouwen (soms met kinderen). De begijnhoven zijn ecologisch, vrij toegankelijk en hebben gemeenschapsruimten.