In de praktijk ging het verschil echter veel verder. Een vrouw trad toe tot klooster of zusterorde en verloor daarmee in feite haar volledige zelfstandigheid en zeggenschap waar tegenover stond dat de orde volledig verantwoordelijk werd voor de inrichting van haar leven en levensonderhoud. Een non kreeg huisvesting binnen het klooster en het volledige onderhoud van dat klooster en de zorg voor haar kleding, verwarming en levensonderhoud, enz. werd door het klooster gedragen. Een zuster leefde ook in een hecht gemeenschapsverband waarbij haar activiteiten volledig werden gereguleerd door de gang van zaken binnen de orde waarbij de leiding van haar orde ook besliste over haar verdere bezigheden zoals bijvoorbeeld ziekenzorg, onderwijs, missionering, enz.
Bij een begijnhof lag dit totaal anders. Een begijn kreeg een huisje toegewezen en zij moest volledig zelf zorgdragen voor kleding, verwarming en haar levensonderhoud. Er is op een begijnhof geen gemeenschappelijke keuken. Een begijn moest zelf zorgen voor haar inkomsten die het haar mogelijk moesten maken om als begijn te leven. Daarbij had ook niet iedereen dezelfde bezigheden. Begijnen kregen daarbij vaak steun van hun eigen familie, doch de mate waarin verschilde uiteraard zeer. Deze situatie leidde er echter wel toe dat sommige begijnen veel ruimere inkomsten hadden dan andere begijnen binnen het hof. Het is denkbaar dat de ene begijn ’s-avonds een gebraden fazant zat te eten en haar buurvrouw genoegen moest nemen met een simpele stamppot. Dit alles zal wel in de praktijk verzacht zijn door het feit dat begijnen elkaar geholpen zullen hebben. In de bloeitijd van het begijnhof woonden overigens in één huisje twee of drie begijnen die dan de kosten van het huishouden deelden. Een begijnhof van dertig woningen bestond derhalve uit dertig afzonderlijke huishoudens.
Zowel in het klooster als een begijnhof waren er uiteraard religieuze verplichtingen in de vorm van diensten die iedere dag in de kerk plaatsvonden en die door alle zusters/begijnen bijgewoond moesten worden. Blijkens de statuten van het Begijnhof van 1855 gaat het daarbij om de morgengebeden om 5.00 uur, de mis om 8.00 uur, het bidden van een rozenhoedje om 10.30 uur, ’s-middags de vespers en het lof, ’s-avonds een rozenhoedje bidden, en om 20.00 uur de avondgebeden. Er was overigens nog verschil tussen zon- en feestdagen en werkdagen.