Johanna’s monasterium

Een vijftiende-eeuws monasterium?

johanna-van-polanenJohanna van Polanen (1392 – 1445) was de erfdochter van Jan III van Polanen, Heer van Breda en Odilia, Gravin van Salm. Ze trouwde in 1403 met Engelbrecht I van Nassau. Engelbrecht had eigenlijk zijn zinnen gezet op het priesterschap en bekleedde al een voorname positie in de Dom in Munster. Nadat zijn broers kinderloos stierven werd voor hem een huwelijk gearrangeerd met de toen nog 11-jarige Johanna van Polanen. De enorme rijkdom die zij meebracht, overtrof die van de Nassau’s verre. De Nassau-Dillenburgtak ging door dit huwelijk tot de rijkste en belangrijkste adel van de Nederlanden behoren. Het echtpaar vestigde zich in Breda. Na de geboorte van hun oudste zoon, Jan IV van Nassau in 1410, begon Engelbrecht aan de bouw van de Bredase Grote Kerk.

 Johanna liet in 1427 voor zichzelf in de kasteeltuin, grenzend aan het middeleeuwse begijnhofcomplex, een groot huis bouwen: `huis Valkenberg`. Vanaf 1428 ijverde zij voor de bouw van een eigen kapel naast haar woning. Ze kocht in 1429 drie huizen in de Katerstraat en liet deze afbreken om ruimte te maken. In 1438 was er voor het eerst sprake van die kapel, welke in 1440 officieus in gebruik werd genomen.

Van Johanna’s wens om bij de kapel een mannenklooster te stichten is sprake in een akte van 27 augustus 1440. Een notaris instrumenteert dat Gerard van Gilze, schoenmaker die buiten de Gasthuispoort te Breda woont, de kapelanie van H. Antonius, die hij vroeger met wijlen zijn vrouw gesticht had op het altaar van H. Judocus in de Gasthuiskapel aldaar, heeft overgeplaatst naar de St. Wendelinuskapel. De tegoeden van deze verplaatste kapelanie zouden – indien Johanna’s plannen konden worden uitgevoerd – ten goede komen van ‘de broeders van het toekomstige klooster’. In deze oorkonde is ook sprake van een zekere Laurentius die Johanna op het oog had als eerste rector van de kapel.

Johanna richtte zich in 1440 en 1443 tot paus Eugenius IV met verzoeken om zijn persoonlijke medewerking aan de bouw van haar kerk en klooster. Na Johanna’s overlijden op 15 mei 1445 beëindigde echter haar zoon, Jan van Nassau de bouwactiviteiten.

In 1535 werd het Begijnhof verplaatst naar de huidige locatie. Het niet volledig afgebouwde kloostercomplex met kerk maakte sindsdien onderdeel uit van het nieuwe Begijnhof. Doordat in de loop der eeuwen vele verbouwingen plaatsvonden, zijn de bouwkundige resten van het vroegere kloostercomplex een lange tijd onzichtbaar achter nieuwe afwerkingslagen verdwenen geweest.

7-1In 1990 werden – na een brand in het pand Catharinastraat 87 – een aantal van deze vijftiende-eeuwse gotische spitsbogen en gewelfresten aangetroffen en bij bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in het Begijnhof werd een soortgelijke spitsboog en een puinfundament gevonden, mogelijk afkomstig van een nooit volledig afgebouwde vierkante kruisgang bestemd voor bedoeld klooster. De zaalruimtes naast bedoelde kruisgang zijn echter wel afgebouwd en vermoedelijk ook in gebruik geweest.

Kloosterbogen gevonden